Een ongemakkelijke hoofdstukboeken confronteren | Soms schilderen met een te breed een borstel, de auteur analyseert het trauma van Chinese uitsluiting in Amerika

Michael Luo’s Vreemden in het land (Doubleday, 560 pp.) Is een gedurfde en soms brutaal eerlijk verhaal van Chinese immigratie naar Amerika. Het is een verhaal van uitsluiting, doorzettingsvermogen en, uiteindelijk, een pijnlijk en ingewikkeld gevoel van verbondenheid. De ervaren journalist combineert archiefonderzoek met persoonlijke reflectie en produceert een dringend en humaniserend historisch werk over ras en immigratie.

Luo begint met het veroveren van een land op het grondmoment: “In het begin was de deur open.” Maar, zoals hij opmerkt, was de openheid selectief en toen tienduizenden Chinese immigranten aan de Pacifische kusten van Amerika arriveerden, begon die deur te sluiten. De Chinezen werden aanvankelijk verwelkomd, zelfs gevierd. Maar al snel werden ze het doelwit van barbaars geweld en expliciete uitsluiting. Chinese nieuwkomers werden vaak afgeschilderd als een “coolie -race” en niet in staat om “met onze mensen” te assimileren, zoals Justice Stephen Field berucht in 1889 regeerde. Tot zijn eer weigert Luo de Chinezen alleen maar als slachtoffers te laten casten. “Ze waren hoofdrolspelers in het verhaal van Amerika,” schrijft hij, en daagde lezers uit om hun strijd niet als een perifeer verhaal te zien, maar als centraal in de identiteit van de natie. Deze framing is cruciaal: de Chinezen hebben niet alleen aangenomen; Ze verzetten zich, aangepast en, tegen ongelooflijke kansen, vormden het land.

Een van Luo’s grootste sterke punten ligt in zijn scherpe verhalen. Hij reconstrueert de verraderlijke overtochten van de Stille Oceaan, waar schipmasters “de Chinese ontweek in overvolle hold’s hebben gestopt die sanitaire voorzieningen misten.” Voedsel en water, voegt hij eraan toe, “waren meestal mager.” Hij roept de stoffige mijnkampen op waar Chinese mijnwerkers geduldig de inkomsten van “twee of drie dollar per dag” hebben uitgekrast, gedegradeerd naar de meest meedogenloze claims die blanke vooruitzichten hadden verlaten. Hij brengt momenten van gemeenschappelijke solidariteit tot leven, zoals wanneer “driehonderd van hen zich hadden verzameld in het Canton -restaurant op Jackson Street” om zich te organiseren en te verdedigen. Deze scènes zijn vol spanning en existentiële achtige angst. Bij de gelegenheid in Jackson Street benoemden ze Selim E. Woodworth als hun adviseur. Woodworth, een voormalige Amerikaanse marineofficier en senator van de staat, was een zeldzame bondgenoot die zijn politieke invloed gebruikte om Chinese immigranten te ondersteunen in een tijd waarin weinigen dat zouden doen.

Luo onderzoekt ook de grotere politieke verraad: de constructie van uitsluitingswetten, de uitvinding van een raciale hiërarchie die Chinees heeft geclassificeerd als noch zwart noch blank, en de diep hypocriete manipulatie van de ‘vrije arbeid’ -ideologie van Amerika om de Chinese uitsluiting te rechtvaardigen. Luo schrijft: “Ze hebben het principe van ‘Free Labour’ verdraaid, een ideologie die vorm kreeg als reactie op slavernij, in een wapen van raciale onderdrukking, waarbij alle Chinezen als ‘coolie’ arbeiders worden veroordeeld.” De auteur onderstreept terecht dat blanke werknemers geen passieve hulpmiddelen waren voor elite -manipulatie, maar vaak actieve deelnemers aan het handhaven van raciale hiërarchieën.

De analyse leunt echter zwaar op de huidige kaders en projecteert soms hedendaagse waarden op een heel ander historisch moment. Hoewel Amerika in de 19e eeuw diep gebrekkig was, was het niet uniek. Veel landen worstelden met migratie en identiteit te midden van de druk van industriële verandering. Luo verdoezelt enigszins over dit feit. Bovendien voelt zijn poging om een ​​directe lijn te trekken uit het geweld van de jaren 1800 tot het hedendaagse Amerika overdreven. Zijn weergave van de Verenigde Staten van vandaag is simplistisch, met een natie die nog steeds wordt gegrepen door dezelfde haat, met onvoldoende focus op wat is veranderd.

Desalniettemin is het proza ​​van Luo zowel elegant als toegankelijk. Hij schrijft met het hart van iemand die zich nauw bewust van de inzet bewust is, maar voor het grootste deel handhaaft de discipline van een historicus die weigert om te verfraaien of over te brengen. Zijn verkenning van het label ‘Stranger’, dat voor het eerst werd opgelegd tijdens het tijdperk van uitsluiting en achtervolgt nog steeds sommige Aziatische Amerikanen vandaag, vertegenwoordigt een van de meest resonante doorlijnen van het boek. Misschien komt het meest dwingende inzicht van het boek wanneer Luo ons eraan herinnert dat, in de Amerikaanse geschiedenis, “ons is verteld terug te gaan naar waar we vandaan kwamen.” Die lijn destilleert het emotionele gewicht van het boek.

Vreemden in het land is het lezen waard. Het is een werk dat reflectie vereist, niet alleen in het verleden, maar ook op de ziel van Amerika zelf. Luo dwingt lezers om ongemakkelijke waarheden te confronteren – en biedt daarbij een diep humane visie op hoe een echte rekering eruit zou kunnen zien. Hij besteedt te weinig aandacht aan de vooruitgang die Amerika heeft geboekt en schildert het heden soms met een te brede borstel, maar het historische verhaal dat hij ontslaat, is fascinerend. Vreemden in het land kan in delen overspannen, maar het blijft een dwingend en noodzakelijk verslag van een over het hoofd gezien hoofdstuk in de Amerikaanse geschiedenis.