Films maken door een christelijke lens BOEKEN | De theologie van Dorothy L. Sayers kan kijkers leiden naar een diepere waardering voor een ingewikkeld medium

De christelijke wrok jegens de kunst gaat ver terug. Al vanaf Tertullianus, Augustinus van Hippo en zelfs Griekse filosofen als Plato hebben onze intellectuele voorouders de kunsten bekritiseerd als verspreiders van zonde, wanorde en excessen. En vanaf het begin van de cinema in 1897 hebben films de kritiek van zowel protestanten als katholieken doorstaan, die geloven dat het medium een ​​escapistisch pablum is dat seks en geweld in beïnvloedbare geesten spuugt. Je hoeft in de christelijke wereld niet hard te zoeken om degenen te vinden die film minachten en Hollywood zien als een bijenkorf van uitschot en schurkenstaten.

Voor cinefielen daarentegen kan cinema een magische ervaring zijn, die een kans biedt om te ontsnappen aan de dromen en ideeën van anderen. Geweldige cinema bereikt de diepten van wat geweldig theater en literatuur doen, maar op een unieke manier. Het creëert betekenis door middel van beelden. Montage, cinematografie en mise-en-scène zou de visuele ‘stigmata’ kunnen worden waardoor de vorm zou communiceren en iets vleessachtigs en waarheidsgetrouws zou creëren.

Deze “stigmata” is het onderwerp van De lonen van de bioscoop (IVP Academic, 256 pp.), een recent leerboek over filmtheorie door de gepensioneerde Wheaton College-professor Crystal L. Downing. Als toegewijde en vooraanstaand wetenschapper van de beroemde Engelse theoloog Dorothy L. Sayers benadert Downing haar nieuwste werk met dezelfde eerbied voor haar Danteaanse ‘Virgil’ door Sayers’ unieke kunsttheologie te gebruiken als gids om de aard van filmesthetiek te begrijpen te midden van de helse diepten van filmtheorie en -geschiedenis.

Sayers overleed in 1957 en maakte de Gouden Eeuw van de cinema mee, waarbij ze zich in de jaren twintig en dertig verschillende keren bezighield met het schrijven van scenario’s voor stomme films en talkies. Haar boek uit 1941 De geest van de maker blijft een van de meest gerenommeerde moderne werken waarin de relatie tussen kunstenaarschap en goddelijkheid wordt onderzocht. Ze geloofde: “Ondanks de erfzonde konden mensen schoonheid voortbrengen, of het nu in actie, woord of artistieke daad was, dankzij Gods gave van creativiteit.”

Hoewel Sayers lid was van de Church of England, was hij geneigd te geloven dat openlijk op geloof georiënteerde kunstenaars zich schuldig maakten aan slecht vakmanschap, door vroomheid te produceren die ‘grotesk oneerbiedig’ was en ‘het christendom in minachting bracht’ door hun slordige werk. Ze verachtte het slechte kunstenaarschap en geloofde dat slechte kunst emotioneel manipulatief was. Goede kunst kan geen manipulatieve propaganda zijn.

Het wetenschappelijke werk van Downing gaat diep in op de aard van het medium zelf, met het argument dat cinema de essentie van het medium in zich draagt. imago dei. Het creëert een gemeenschappelijke en liturgische ervaring. De vorm ervan lijkt daarom op aanbidding en brengt iets incarnationaals in de wereld.

Zoals Sayers stelt: “menselijke creativiteit vervult de imago dei”, omdat het de mens in staat stelt “een maker en vakman zoals hijzelf” te worden. Downing volgt dit argument en beweert dat film een ​​vorm van eenheid biedt tussen de maker en de creatie.

Een goede christelijke betrokkenheid bij film vereist echter ‘het inprenten van gezonde, genereuze ogen’ in plaats van ‘slechts te zoeken naar christelijke boodschappen’. Zoals zij betoogt, doen christelijke tegenstanders het medium af als ‘een systeem voor het leveren van inhoud’ dat functioneert als ‘louter een overbrenger van spiritueel inzicht’. Ze zoeken naar simplistische films die hun waarden bijbrengen, maar die het vakmanschap en de discipline van grote filmwerken missen.

De lonen van de bioscoop veroordeelt evenzeer de consumptie met lage inspanning en het vakmanschap met weinig inspanning. Het roept kijkers op voor het eisen van oppervlakkig, propagandistisch entertainment, evenals de filmmakers en financiers die het produceren, met het argument dat het neerkomt op een ernstige spirituele ketterij waarbij de creatie van kunst wordt gescheiden van de goddelijke bron van de hele schepping.

De christelijke waarheid die Downing in de film ziet, beperkt zich niet alleen tot Bijbelse heldendichten, maar is zelf geworteld in de vorm. Tot de voorbeelden van films die ze gebruikt om het medium te verkennen behoren seculiere films zoals Brug over de rivier de Kwai, Ex Machina, Vogelman, Verloren in vertaling, Kong: SchedeleilandEn Barbiewaaruit blijkt dat de incarnatie van de cinema afhankelijk is van het vermogen om de waarheid in beeld te vatten, wat betekent dat zelfs seculiere en atheïstische filmmakers zich bezighouden met een goddelijke daad zonder het te weten door hun ‘vakmanschap, artistieke schoonheid en structurele waarheid’.

Het werk van Downing slaagt als een uitdagende reflectie op de aard van medium en vakmanschap. Hoewel het onderwerpen combineert waarvan ze openlijk toegeeft dat ze ondoordringbaar zijn, geeft haar vertrouwen in Sayers theologie de tekst een solide basis die de lezer altijd oproept om na te denken ‘over het medium zelf in plaats van alleen maar over hun eigen verheffende ervaringen als kijkers.’