In januari 1506, tijdens het graven in een veld net binnen de al 2.000 jaar oude muren van Rome, vonden werknemers een groep oude beelden bestaande uit een bebaarde man geflankeerd door twee kleine jongens, die alle drie worden aangevallen door slangen.
Experts die door paus Julius II werden verzonden, herkenden het al snel als een sculptuur dat 1500 jaar eerder werd genoemd door de Romeinse schrijver Plinius, de ouderling genaamd de Laocoön (uitgesproken als Luh-Aw-Koh-own). De paus kocht het stuk en plaatste het te zien. De Laocoön was het eerste stuk in wat het op een na meest bezochte museumcomplex ter wereld is geworden: de Vaticaanse musea. Vandaag passeren bezoekers van de Vaticaan het op weg naar de Sixtijnse kapel, grotendeels niet op de hoogte van de betekenis ervan. De Laocoön is een meesterwerk dat, door zijn stijl en verhaal, onthult hoe pre-christelijke cultuur worstelde met een van de moeilijkste vragen van het leven.
De stijl van het standbeeld wordt Grieks beroemd gemaakt door kunstenaars in Pergamum. Pergamum, in het hedendaagse Turkije, was de hoofdstad van een van de koninkrijken die overblijven nadat het rijk van Alexander de Grote uit elkaar viel. Het is waarschijnlijk het meest bekend als de stad die in het boek Openbaring wordt verwezen als de plaats “waar Satan woont.” In feite kan het belangrijkste altaar in Pergamum zijn waar John naar verwijst in Openbaring 2:13 als ‘Satan’s troon’. Op het altaar toont één paneel de godin Athena die vecht tegen een reus, die opmerkelijk lijkt op onze Laocoön.
Pergamum werd een belangrijk centrum van politiek, leren, religie en kunst. De kunstenaars in Pergamum verwierpen de geïdealiseerde schoonheid, perfectie van vorm en serene kalmte die de kenmerken waren van het klassieke Griekse beeldhouwkunst. In plaats daarvan omarmde de pergamene -stijl realistische portretten van het menselijk lichaam en de ruwe uitdrukking van menselijke emotie, die beide het Laocoön -standbeeld in overvloed hebben.
Hoewel de stijl Grieks is, is het verhaal Romeins. Het komt uit boek 2 van Vergil’s epos, De Aeneid. Laocoön is een priester van Neptunus die probeerde de Trojanen te waarschuwen dat het gigantische houten paard door de Grieken op het strand was achtergelaten, een val was. Laocoön spreekt die beroemde woorden uit: “Ik vrees de Grieken die zelfs geschenken dragen”, voordat ik een speer in de zijkant van het Trojaanse paard slingert. Als reactie sturen de goden twee slangen uit de zee om Laocoön en zijn twee zonen te doden. De Trojanen, die de dood van Laocoön interpreteren als zijn straf voor het overtreden van het heilige paard, brengen het paard onmiddellijk de stad in. In werkelijkheid werd Laocoön gestraft omdat hij probeerde het plan van de goden om Troy te vernietigen bloot te leggen. Net als Job of the Bible, leed Laocoön niet omdat hij slecht was, maar omdat hij goed was.
Zowel de stijl als het verhaal maken de Laocoön een ideaal voertuig om te worstelen met een van de meest duurzame vragen van het leven: het probleem van het kwaad. De Laocoön toont een man die lijdt voor het verzetten van de goden. Zijn zonen zijn bijkomende schade aan het verlangen van de goden om hem te vernietigen. De jongens kijken niet naar de hemel, maar naar hun Vader, in de hoop op hulp, verward over waarom dit gebeurt. In de strijd van Laocoön en zijn zonen zie je de lelijke realiteit van de gedeelde menselijke ervaring van lijden.
Dit beeld is een vraag die op een antwoord wacht. In zijn heidense context is er geen hoop op verlossing, geen beloning voor uithoudingsvermogen, geen belofte van verlossing. In de gezichten van Laocoön en zijn zonen ziet men verwarde verbijstering over waarom slechte dingen gebeuren. Het standbeeld roept om een antwoord. Hoe ironisch dat het nu in een kerk is gehuisvest, omdat alleen het christendom de ultieme oplossing biedt voor het probleem van het kwaad.
—Steven L. Jones heeft een Ph.D. in klassiekers van de Universiteit van Texas in Austin. Hij dient als een onderwijspastor in Kingsland Baptist Church in Katy, Texas, en als docent aan Rice University